De geduldsteen
Er was ooit, of was er nooit? Ja, er was eens heel lang geleden een rijke koopman. Die koopman was zó rijk dat hij zelf niet meer wist hoe rijk hij was. Maar... hij had geen kinderen, en daarom hadden hij en zijn vrouw niet veel plezier in het leven.
Op een dag kwam de koopman op straat een oude derwisj (islamitische bedelmonnik) tegen. De derwisj zei: "Goedendag meneer." En de koopman antwoordde: "Ook een goede dag gewenst, vader derwisj!" - "Waarom ben je zo bedroefd?" vroeg de derwisj. "Ach, vader derwisj," zei de ander, "Allah heeft mij oneindig veel geld en goederen gegeven, maar wat moet ik ermee, een kind gaf hij me niet. Daarom geniet ik niet echt van het leven." Daarop zei de derwisj: "Als je deze nacht twee keer tot Allah bidt, dan zul je een dochter krijgen. Maar... tot haar zevende jaar is ze van jou, na haar zevende jaar is ze van mij. En voordat ik weer verschijn, mogen jullie haar geen naam geven." En weg was de derwisj.
Onze goede man dacht: Nou nou, tjonge jonge! maar deed wat de derwisj had aangeraden. Na negen maanden werd een pracht van een dochter geboren! De moeder en vader waren gek van vreugde; en tegelijkertijd dachten ze ook: "Hoe kunnen we haar ooit weggeven, hoe kunnen we ooit verdragen van haar gescheiden te moeten zijn!" Deze sombere gedachten hielden hen dag en nacht bezig.
Het kindje groeide op en toen ze zes, zeven jaar oud was, had ze nog steeds geen naam. De derwisj was ook nooit meer gekomen. De ouders besloten ten slotte dat hun kind naar school moest. Ze zeiden de gebeden van de eerste schooldag en lieten hun dochtertje met school beginnen. Diezelfde middag kwam ze huilend thuis: "Heb ik geen naam? Iedereen plaagt me," zei ze. Toen vertelden haar vader en moeder haar woord voor woord wat de derwisj had gezegd. Het meisje werd erg verdrietig, ze voelde een scherpe pijn in haar hart, maar ze zei helemaal niets. Ze ging gewoon weer naar school, en ze onderging de plagerijtjes van de andere kinderen geduldig.
Toen ze op een dag uit school kwam stond er opeens een derwisj voor haar, die zei: "Mijn dochter, jouw naam is Sitti Nusret (Godelieve). Zeg dat maar tegen je vader en moeder en vraag of ze zich aan hun belofte houden." Het meisje beloofde het te doen, maar bij haar huis gekomen, was ze het vergeten. De volgende dag kwam de derwisj weer. "Mijn dochter, waarom ben je het vergeten te zeggen?" vroeg hij. Toen deed hij een handvol kiezelsteentjes in haar zak en zei: "Als vanavond je dadu (kindermeisje) vraagt: 'Wat moeten die steentjes in je zak?' dan herinner je je wel wat ik heb gezegd; ga het dan meteen tegen je moeder zeggen." Het meisje zei weer: "Goed vader derwisj," en ging naar huis. Het werd avond. Toen de dadu het meisje uitkleedde zag ze de steentjes in haar zak en ze vroeg: "Vrouwtje, waarvoor zijn die steentjes?" Zonder antwoord te geven holde het meisje meteen naar haar moeder en zei: "Mijn naam is Sitti Nusret. Ik ben een derwisj tegengekomen, die heeft dat gezegd. En hij vroeg ook nog: 'Houden je vader en moeder zich aan de belofte?'"
De moeder en de vader hadden al zo lang met angst in hun hart op dit teken gewacht... Tot de ochtend zaten zij snikkend bij het bed van hun dochtertje.
's Morgens vroeg werd er aan de deur gebeld. De derwisj was gekomen op een paard. De ouders zetten hun dochter eigenhandig bij hem op het paard en daar vertrokken ze. Toen ze een eindje weg waren zei de derwisj: "Doe je ogen dicht," en toen hij even later zei: "Doe je ogen maar weer open," wreef Sitti Nusret verbaasd haar oogjes uit en zag een groot kasteel. Ze gingen naar binnen en daar lagen in de eerste kamer een gebedskleedje, een rozenkrans en een koran. Vader derwisj ging zitten, deed zijn buigingen en gebeden en las in de koran. Daarna nam hij het meisje mee en liet haar het hele kasteel zien. Maar als laatste liet hij haar een gesloten kamer zien en hij waarschuwde haar: "Deze deur mag je beslist niet opendoen!"
Vanaf die tijd voedde vader derwisj het meisje heel goed op en kreeg zij alles wat haar hartje begeerde. Maar behalve de derwisj kreeg zij geen ander levend wezen te zien.
Op een dag ging de derwisj weg. Sitti Nusret ging naar de kamer waarvan vader derwisj nog zo had gezegd dat ze er niet binnen mocht en deed de deur open. En in die kamer zag ze een kerkhof, zover het oog reikte. Achter een grafsteen zat vader derwisj. Hij haalde de doden uit de grond en at hun levers op.
Sitti Nusret schrok zo vreselijk dat ze niet meer wist wat ze moest doen. Ze dacht: Laat ik er maar gauw vandoor gaan, maar in de haast verloor ze op het kerkhof een van haar zilveren enkelbandjes. Ze rende naar haar kamer, ging in een hoekje zitten en huilde en huilde tot haar ogen dik van de tranen waren. Toen vader derwisj later thuiskwam en haar zo zag vroeg hij: "Meisje, wat is er gebeurd? Voel je je niet goed?"
"Het is niets, vader derwisj, ik heb alleen een beetje hoofdpijn," antwoordde ze. "Wat heb je met je enkelbandje gedaan?"
"Niets, ik weet niet wat er mee is gebeurd."
Toen vroeg de derwisj: "Vertel eens Sitti Nusret, hoe ken jij je vader derwisj?"
"Hij is heel goed. Hij doet zijn gebeden, leest de koran, bidt de rozenkrans. Hij is een erg goede man," antwoordde ze. De derwisj vroeg van toen af aan iedere dag wel een keer: "Wat heb je met je enkelbandje gedaan?" en "Hoe ken jij je vader derwisj?" en het meisje gaf steeds hetzelfde antwoord...
Intussen gingen er jaren voorbij. En toen Sitti Nusret dertien, veertien jaar geworden was zei de derwisj op een keer: "M'n kind, wordt het niet tijd dat je je vader eens ziet? Zal ik je vader hierheen halen?" - "Ja, graag," zei ze blij. "Ik vind het heel fijn als u hem hier brengt." De derwisj ging weg en een half uur later kwam hij weer binnen, maar nu in de gedaante van de vader van het meisje. Hij leek precies op hem. Hij snelde op haar toe en omhelsde haar. "Dochter van me," zei hij, "ik mis je zo verschrikkelijk. Hoe gaat het hier met je? Wat doe je, voel je je goed? Ben je wel tevreden met vader derwisj?" En het meisje zei: "Vadertje van me, ik voel me prettig hier, ik maak het heel goed." Hij vroeg haar de oren van het hoofd. Maar wat ze ook vertelde, er kwam geen klacht over haar lippen, en over vader derwisj kreeg hij geen kwaad woord te horen. Ten slotte zei hij: "God zij met je, tot ziens, m'n kind," en ging weg.
Even later verscheen vader derwisj weer in eigen persoon. Hij vroeg aan Sitti Nusret: "Hoe gaat het met je, m'n kind?" en daarna: "Wat heb je met je enkelbandje gedaan?" Het meisje gaf haar gebruikelijke antwoord. En hij vroeg: "Hoe ken je je vader derwisj?" en zij antwoordde zoals altijd: "Het is een goede man."
Toen zei vader derwisj op een goede dag dat hij nu haar moeder bij haar zou brengen. Het meisje was natuurlijk erg blij. De volgende dag kwam de derwisj, nu in de gedaante van haar moeder. Ze omhelsde haar en vroeg hoe ze het maakte; hoe het leven bij vader derwisj haar verging. Het meisje gaf dezelfde antwoorden als aan haar vader. Een derde keer kwam vader derwisj toen nog bij haar op bezoek in de gedaante van haar dadu. En weer gaf Sitti Nusret op dezelfde vragen hetzelfde antwoord.
Dagen, weken, maanden gingen voorbij. Sitti Nusret was intussen zestien, zeventien jaar oud. Op een ochtend zei vader derwisj: "Kom, mijn dochter, de tijd is om. Laat ik je naar huis brengen." Hij steeg op zijn paard en zette Sitti Nusret voor zich. "Heb je je ogen dicht, m'n kind?" zei hij. En het meisje sloot haar ogen. "Doe ze maar weer open." Toen ze dat deed zag ze dat ze voor het huis van haar ouders stonden. De derwisj was plotseling verdwenen. Sitti Nusret ging naar binnen. Toen haar moeder en vader haar zagen waren ze zo blij alsof ze opnieuw was geboren. Sitti Nusret was een mooi, lief, voorbeeldig meisje geworden. Ze bad trouw haar gebeden, las de koran en was altijd aan het werk. Haar vader en moeder konden nog zo wensen dat hun dochter ook eens ging wandelen of plezier maken, dat soort dingen trok haar niet aan.
Op een dag had haar moeder alle meisjes van de buurt uitgenodigd. "Kom, m'n kind, lach, speel en vermaak jij je nu ook eens fijn met je gasten," had ze gezegd. Ze liet de meisjes in de tuin spelen. Terwijl zij daar plezier maakten, keek de zoon van de padisjah, wiens raam toevallig uitkeek op die tuin, naar hen.
Die meisjes moeten daar maar even rustig blijven spelen, laten we eens kijken naar Sitti Nusret. Zij had zich net gewassen voor het middaggebed en was dat aan het bidden. Daarna pakte ze de koran en ging daar onder een boom in zitten lezen. De prins zag het vol verbazing. Hij haalde zijn moeder erbij en zei: "Aman, maar moeder, bestaan er in deze tijd dan toch nog zulke goed opgevoede meisjes? Mamma, ik moet dat meisje hebben." Zijn moeder, de koningin, vond het ook een pracht van een meisje, zo keurig, zo beschaafd. En de volgende dag ging de koppelaarster om de hand van de koopmansdochter vragen. Haar ouders zeiden: "Zullen wij haar dan maar geven voor het welzijn van de prins?" En zo gebeurde het. De voorbereidingen voor de bruiloft werden getroffen. Er werd veertig dagen en veertig nachten feestgevierd. Ook in het paleis was iedereen het erover eens: Sitti Nusret was in alle opzichten een schat. De prins tintelde ook voortdurend van verliefdheid...
Na verloop van tijd verwachtte Sitti Nusret een kind. Twee maanden voor de geboorte ging de prins op bedevaart naar Mekka. Hij nam thuis van iedereen afscheid. Hij omhelsde zijn moeder, de koningin, en zei: "Mamma, ik laat mijn vrouw en mijn kind dat geboren gaat worden onder jouw hoede achter," en hij vertrok.
Toen de dag en het uur daarvoor gekomen waren, werd er een wolk van een baby geboren: het was een jongen. De koningin deed een 'Masjallah'-geluksplaatje van haar zoon met een diamantje om het hoofdje van de baby. De nacht viel en iedereen was in diepe rust. Maar ineens schrok Sitti Nusret op. Door de muur die vanzelf openging zag ze vader derwisj te voorschijn komen. Hij pakte het kindje op, smeerde bij Sitti Nusret met een vinger wat bloed om haar mond, en ging weg; het baby'tje nam hij mee.
Toen de koningin 's ochtends wakker werd en naar Sitti Nusret en de baby kwam kijken, wist ze gewoonweg niet wat ze zag: het kindje was er niet, en de mond van Sitti Nusret zat onder het bloed. "Wat heb je met het kind gedaan? Wat is hier aan de hand?" vroeg ze, maar wat ze ook vroeg, wat ze ook zei, Sitti Nusret zei niets. Het meisje zweeg in alle talen. Omdat Sitti Nusret alles voor de prins betekende, vertelde de koningin aan niemand wat zij had gezien, maar deed alsof het kindje was gestorven.
Toen de prins van de grote bedevaart terugkwam, verbaasde hij zich dat iedereen zo bedroefd was. "Moeder, waarom zijn jullie zo verdrietig? En waar is mijn kind?" vroeg hij. Zijn moeder antwoordde: "Zoon, Gods wil moet nu eenmaal gebeuren, dat vind jij toch ook, is het niet? Het kindje is doodgegaan. Maar kom, jij bent gezond en mijn schoondochter ook, jullie krijgen wel weer een kind."
Hoe het ook zij, in het paleis kwam na verloop van tijd de oude vrolijkheid terug. Men deed zijn werk en had weer plezier in het leven. En, om kort te gaan, Sitti Nusret werd weer zwanger. Nu was het de gewoonte dat de prins om de twee jaar op bedevaart ging. Net als de vorige keer ging hij, twee maanden vóór zijn vrouw zou bevallen, op reis. Weer baarde Sitti Nusret een zoon. Deze keer hing de koningin een amulet van de prins om de hals van het kindje. Die nacht verliet zij de kraamkamer niet, en bleef bij haar schoondochter zitten waken. Maar rond middernacht kreeg ze zo'n slaap. Het kindje en zijn moeder lagen heerlijk te slapen, dus ze dacht: Ik kan ook wel even gaan liggen. Maar toen ze na een tijdje wakker werd was het kindje er niet meer en weer zat de mond van de moeder onder het bloed. De koningin wist gewoon niet wat ze moest doen. Ze vroeg aan haar schoondochter: "Waar is het kind?" maar Sitti Nusret zei helemaal niets. De koningin mopperde: "Maar mijn dochter, wat is dit nou toch? Waarom doe je dat?" maar het had geen zin. Ze was bang dat haar zoon ziek zou worden van verdriet als ze hem zou vertellen wat er was gebeurd, hij hield zoveel van zijn vrouw. En ze zei dus maar weer, net als de vorige keer: "Het kindje is gestorven."
Twee jaar later ging de prins weer op bedevaart. Deze keer bracht Sitti Nusret een dochter ter wereld. De koningin legde een hoofddoekje van de prins, met een rand van pareltjes, over haar hoofdje. Ze nam het kindje zelf op schoot en hield haar stevig vast, zodat er niet weer zo iets vreselijks zou gebeuren. Maar terwijl ze zo in de kraamkamer bleef zitten, dommelde ze 's nachts toch ongemerkt in. Toen ze haar ogen later weer opendeed zag ze tot haar schrik dat het kindje niet meer op haar schoot lag. En weer zat er bloed op het gezicht van Sitti Nusret. Maar nu kon de koningin het toch niet langer meer verdragen. Ze zei alles wat haar maar voor de mond kwam: "Wat kan je ook anders verwachten, zo'n meisje als jij, in de bergen opgegroeid, moet wel een kannibaal zijn. Maar nu kan ik je toch echt niet langer meer beschermen. Ik zal de prins alles vertellen..."
Vanaf die dag keek ze haar schoondochter niet meer aan. Dagen, weken, maanden gingen voorbij en op een dag kwam de prins terug van zijn bedevaart. Hij vroeg aan zijn moeder: "Waar is mijn vrouw en waar is mijn kind?" Toen zei de koningin: "Mijn zoon, wat wilde je nou toch ook, zo'n halve wilde, uit de bergen. Ze is een menseneter. Ze heeft alle drie jouw juweeltjes van kinderen opgegeten. Bij twee heb ik het nog geduld en gezwegen, maar bij de derde kon ik het toch echt niet meer voor me houden. Op een dag zal ze jou ook nog opeten. Laten we haar maar weer netjes terugsturen naar het huis van haar vader en moeder. Geloof me, ik ben zelf in haar kamer gebleven. Ik werd wakker, en... het kind was weg, en bij de moeder zat bloed om haar mond."
De prins vertrouwde zijn moeder volkomen en geloofde wat ze vertelde. Hij zei: "Moeder, wat kan men tegen het noodlot inbrengen, dit moest ons kennelijk overkomen. Maar ik wil u wel één ding vragen. Laten we haar niet naar haar moeder terugsturen. We geven haar een kamer onder in het paleis. Dan kan ze daar haar gebeden doen. Maar haar gezicht wil ik niet meer zien. Wat ze ook doet, dat doet ze dan maar daar." Zo gezegd, zo gedaan. Het meisje zei geen woord en onderging het lot geduldig. Ze boog haar hoofd en trok zich terug in haar nieuwe kamer.
Na die dag begon de koningin voor haar zoon een nieuwe vrouw te zoeken. Uiteindelijk vond zij de dochter van de vizier wel geschikt en de prins verloofde zich met haar. Meteen na zijn volgende bedevaart zou de bruiloft plaatsvinden. Aan iedereen in het paleis, tot en met de laatste dienaar en dienares, werd gevraagd wat men voor de bruiloft wilde hebben. De prins zou die geschenken meenemen van zijn bedevaartstocht. Nadat hij ieders wensen had vernomen, zei de prins: "Moeder, als u mij toestaat, laten we het dan ook aan haar daar beneden vragen. Eens zien wat zij wil hebben." Een van de dienaressen ging naar Sitti Nusret toe en zei: "Mijnheer de prins gaat op bedevaart en na zijn terugkeer gaat hij trouwen. Hij wil daarom voor iedereen een cadeautje meebrengen. Zeg jij ook maar wat je wilt hebben, dan brengt hij dat voor jou mee." Sitti Nusret begon te huilen en zei: "Laat hij voor mij een kam, een potlodenmesje en een geduldsteen meebrengen." De dienares vertelde aan de prins wat het meisje wilde hebben. De prins zei: "Dat is goed," schreef ook haar wensen op in zijn schrift en ging op reis.
Drie maanden later kwamen geluksbodes berichten dat de prins van de bedevaart terugkwam. Iedereen liep uit om hem te verwelkomen. Het hele paleis was in rep en roer. Thuisgekomen deelde de prins zijn cadeautjes uit. Ook Sitti Nusret kreeg waar zij om had gevraagd. Onmiddellijk daarop begonnen de bruiloftsfeesten. Toen het feestelijke baden van de bruid zou plaatsvinden, deed de prins zijn moeder weer een dringend verzoek: "Mijn liefste mammaatje, alstublieft, sta toe dat dat meisje ook naar het baden van de bruid gaat." Dat was goed en de dienaressen gingen het haar vertellen. Sitti Nusret liep vol verdriet naar het badhuis. Daarbinnen ging ze in een afgelegen hoekje bij een waterbekken zitten. Ze legde haar potlodenmesje, haar kam en haar geduldsteen op de stenen rand en begon te praten. "Hé, geduldsteen," zei ze, "ik wil al mijn leed aan jou vertellen. Wanneer jij dat allemaal kunt verdragen, dan zal ik dat ook doen. Dan zal ik het allemaal geduldig blijven dragen, en ook wat er in de toekomst nog staat te gebeuren." Toen begon ze te vertellen: "Ik was als kindje alles voor mijn vader en moeder. Zeven jaar ben ik onder hun vleugels opgegroeid. Toen kwam er een derwisj die mij meenam naar een vervallen kasteel boven op een berg. Daar moest ik zeven jaar, vol heimwee naar mijn moeder en vader, verblijven. Dat heb ik geduldig ondergaan. Geduldsteen, als jij mij was, had jij dat verdragen, had jij dat geduld?" De geduldsteen begon op te zwellen...
Sitti Nusret ging verder: "Toen heb ik op een dag een verboden kamerdeur open gedaan. Ik keek naar binnen, en zag vader derwisj op een kerkhof. Hij at er de levers van de doden. Dat vreselijke geheim heb ik aan niemand, maar dan ook niemand verteld. Ik heb het volgehouden, ik heb het geduldig gedragen en ik ben bij hem gebleven. Geduldsteen, als jij mij was, had jij dat verdragen, had jij dat geduld?" De geduldsteen werd weer een beetje dikker...
"Daarna bracht vader derwisj mij weer terug bij mijn moeder en vader. Daar vroeg de prins om met mij te mogen trouwen en mijn ouders gaven mij aan hem. Toen dacht ik echt dat ik de gelukkigste mens op aarde was. Een jaar nadat wij waren getrouwd kreeg ik een zoon. Maar in de kraamkamer ging de muur open en vader derwisj kwam naar binnen. Hij vroeg net als vroeger: "Mijn kind, hoe ken jij je vader derwisj?" en ik antwoordde, ook net als vroeger: "Ik weet dat hij heel goed is." Toen pakte hij mijn kind, smeerde bloed om mijn mond en ging weg. Ik duldde de meest gemene woorden die mijn schoonmoeder maar kon bedenken. Maar de geheimen van vader derwisj heb ik niet verraden. Hé geduldsteen, als jij mij was, had jij dat verdragen, had jij dat geduld?" En de geduldsteen zette nog verder uit...
"Twee jaar later kreeg ik weer een kind. Dat heeft vader derwisj ook meegenomen, dat heb ik ook verdragen. Het geheim van vader derwisj heb ik weer niet verteld. Als jij mij was, geduldsteen, had jij dat verdragen, had jij dat geduld?" De geduldsteen werd dikker en dikker...
"Het derde kind dat ik kreeg was een meisje. Vader derwisj kwam weer en nam ook haar mee. Dat verdroeg ik ook. Maar deze keer nam mijn schoonmoeder het niet meer en ze vertelde aan de prins dat ik mijn kinderen had opgegeten. Ze gooiden mij in een kamer onder in het paleis, waar ik helemaal alleen was. Ver van mijn moeder en mijn vader en van allen van wie ik houd, heb ik daar drie jaar geleefd. Als jij mij was, had jij dat verdragen, had het geduld? Hé, zeg eens, geduldsteen?" De geduldsteen was nu toch wel heel erg opgezwollen...
"En nu, nu trouwt de prins ook nog met een ander. De prins, van wie ik meer houd dan van mijn eigen leven, moet ik aan een vreemde geven. Hoe kan ik dit nog verdragen, geduldst..." zei ze.
Onder haar laatste woorden spatte de geduldsteen met een knal uit elkaar. Sitti Nusret pakte daarop meteen het mesje en zei: "Hoe zou ik wel kunnen uithouden, wat jij, een geduldsteen, zelfs niet kan verdragen?" Ze zette het mesje tegen haar borst. Precies op het moment dat ze zich in het hart wilde steken, ging de muur open en daar was vader derwisj. Hij pakte het meisje nog net op tijd bij de pols en zei: "Bravo, mijn kind, je hebt laten zien dat je mijn dochter bent. Ik deed dit alles om je te beproeven en te sterken." Hij kuste haar gezicht en haar ogen en zei: "Moge je hier en in het hiernamaals altijd worden geacht, moge Allah alles wat je doet gemakkelijk laten gaan. Hier zijn je kinderen!"
Daar stonden de drie kinderen in levende lijve voor hun moeder. De oudste was zeven jaar, de middelste vijf, en de jongste drie. De grootste jongen had om zijn hals het masjallah-geluksplaatje dat zijn grootmoeder de koningin hem om had gedaan, de middelste droeg de amulet, en het meisje droeg het doekje met de pareltjes. Vader derwisj zei: "Hup kinderen, gaan jullie naar je huis, en doe alle grote etenspotten die je maar ziet vol met stenen en aarde, en breek de borden en schalen. En luister naar niemand, wat ze ook zeggen. Schreeuw alleen maar: 'Wij willen onze vader de prins, wij willen onze vader de prins.' Zet de hele boel maar op zijn kop. En jij Sitti Nusret, mijn dochter, kom, jij gaat boven aan de trap de prins opwachten."
Toen verdween hij. De kinderen gingen het paleis in en zetten daar, zoals vader derwisj had gezegd, de hele boel op stelten. De opperkok donderde alsof de dag des oordeels was aangebroken: "De ketel met zerde (gele, zoete rijst voor bruiloftsmaal) zit vol aarde, en de ketel met pilav (hartige rijst) zit vol stenen. Van wie zijn die duivelse kinderen?" Maar de kinderen jammerden alleen maar: "Wij willen onze vader de prins." Wat er in huis ook maar aan borden en schalen was, dat braken ze en ze zetten de tafels ondersteboven.
Iemand waarschuwde de koningin, die meteen kwam kijken. Wie zijn die bengels van kinderen? dacht ze en ze liep naar ze toe. Toen zag ze dat de jongens precies haar zoon, de prins, waren en dat het meisje op Sitti Nusret leek. Ze zag ook dat de kinderen het masjallah-plaatje, de amulet en het doekje droegen, dat zij hen zelf had gegeven. Snel liet ze de prins roepen. Toen deze binnenkwam stortten de kinderen zich op hem en ze riepen en schreeuwden: "Vadertjesprins van ons, voor wie zijn deze bruiloftsfeesten? Onze moeder wacht boven op u!" Toen ging de prins boven kijken, en zag daar tot zijn verbazing zijn vrouw boven aan de trap staan. "Van wie zijn die kinderen?" vroeg hij. Sitti Nusret antwoordde: "Mijn prins, van wie die kinderen zijn moet je aan hen zelf vragen."
"Waar waren jullie?" vroeg hij toen aan de kinderen.
"We waren bij onze grootmoeder."
"Wie is jullie vader?"
"U."
"En wie is jullie moeder?"
"Dit is onze moeder hier."
"Wat is dit allemaal voor een mysterieus gedoe?" vroeg de prins. Toen zei Sitti Nusret: "Mijn prins, zonder er iets van te begrijpen, en zonder mij ook maar iets te vragen, heb je mij zo onrechtvaardig behandeld. Eet een mens ooit zijn eigen kinderen op? Luister nu: bij ons is het de gewoonte, dat kinderen de eerste jaren bij de moeder van hun moeder opgroeien. Nu is die tijd om en zijn ze teruggestuurd."
Toen viel de prins aan Sitti Nusrets voeten en smeekte om vergiffenis. De andere bruid beloofde hij dat hij voor eeuwig als een broer voor haar zou zijn en hij liet haar weer teruggaan naar haar ouders... Met zijn vrouw Sitti Nusret leefde hij nog lang en gelukkig. Zij hebben hun doel bereikt, hun wensen zijn vervuld.
* * *
Samenvatting
Een volksverhaal uit Turkije over een moeilijke beproeving. Sitti Nusret woont in het kasteel van een derwisj. Er is één verboden kamer en als het meisje toch naar binnen kijkt, ziet ze vader derwisj de levers opeten van doden. Ze zegt echter nooit wat ze heeft gezien. De derwisj blijft het meisje, zelfs als ze getrouwd is en drie kinderen krijgt, beproeven.
Toelichting
In Turkije neemt het beoefenen van het geduld een specifieke en belangrijke plaats in in de mystiek. De derwisjen waren meesters hierin. In de afgelopen eeuwen waren er in Turkije vele rondtrekkende derwisjen, die door iedereen met eerbied en gastvrij werden onthaald. Zij waren menslievend, wijs, gaven goede raad, straalden Gods liefde uit. Het magische karakter dat wel aan derwisjen wordt toegekend komt met name in de volksverhalen tot uiting. Het is een derwisj die Sitti Nusret bewust op de proef stelt, om ondanks de meest vreselijke dingen geduldig en trouw te blijven.
Het motief "vrouw weet door aanhouden en list haar eerste en ware liefde terug te winnen" is ook te vinden in: "Aicha de dochter van de koopman" en "Het Basilicummeisje."
Er is ook gelijkenis met een West-Europees sprookje, Het kind van Maria (Grimm nr. 3). Straf en berouw leiden hier tot de goede afloop. In dit Turkse verhaal echter spelen straf en berouw geen rol. Voor Sitti Nusret wordt het "eind goed al goed" door het opbrengen van een bovenmenselijk geduld voor wat zij mee moet maken en door ondanks alles het geheim van vader derwisj te bewaren. Dit is tegelijk de moraal van het verhaal. Er is nog meer moraal: Sitti Nusret verwijt haar man dat hij niets aan haar heeft gevraagd, en zomaar op het verhaal van anderen is afgegaan. Dit slaat op de soms vreselijke effecten van roddel.
In het Turks heet de aloë-plant het Gele Geduld. De geduldsteen verwijst naar de bloeiwijze van de aloë. Na zeer lang rijpen en zwellen gaat de bloemknop van de aloë met een knal open.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Turkije
- Verhaalsoort: volksverhaal, volkssprookje, sprookje, islamitisch-verhaal
- Religie: islam
- Leeftijd: vanaf 11 jaar
- Verteltijd: ca. 30 minuten
Thema
Populair
Verder lezen